De Vos heeft zijn ding kunnen doen. Zich tussen vriendschap en liefde bewegen, zijn diepste zelf ontdekken. Een ballonnetje oplaten, een hengel uitgooien, zijn ronde doen. Wringen en wrijven, pamperen en prijzen, maar ook: ontvangen en knijpen, zichzelf opzij zetten en mee deinen.
De Vos is een eenzaat en een groepsspeler. Hij weet van wanten maar laat de wanten ook de windrichting bepalen. Hij ziet het aan en glijdt met de stroming mee. Hij wil zich in een bucolisch landschap neervlijen en ver van de grootstedelijke drukte en het geroezemoes der vertwijfelden en gerateerden zijn Arcadia beleven.
Hij laaft zich aan de rituelen van kompanen en gelijkgestemden, van dwergen en geuzen, en neemt de tijd om alles op zich te laten inwerken. Hij voelt zich een vredig stromende rivier die van hoekjes en kantjes, van boordjes en randjes wat los zit en soelaas biedt meeklotst op weg naar een ver en niet nader bekend doel.
De Vos geniet van wat op zijn weg komt, ook al stemt niet alles even vrolijk. Hij kent de waarde van menselijk contact dat verrijkt en polijst, want hij is een God in het diepst van zijn gedachten. Hij sluit de ogen en zweeft een ogenblik weg in de innerlijke stilte om zich morgen weer open te stellen voor een nieuwe beleving.