Een lafbek. Een angsthaas. Een bibberkont. Een labbekak. Er zijn voldoende woorden beschikbaar om mijn coronaprofiel te schetsen. Als ik om boodschappen verlegen zit, duwt de wekker me om halfacht uit bed, zodat ik een halfuur voor opening van de supermarkt op de parking sta. Ik ontsmet de winkelkar met een papieren zakdoekje (tissue, snibt de snob) en wat ontsmettingsalcohol uit het flesje dat ik altijd bij me draag en klik twee klemmen op het handvat. Met het mondmasker in aanslag voel ik me klaar voor de strijd!
Bij het begin van de eerste lockdown kwam het zelden voor dat ik moederziel alleen voor de ingang stond te drentelen. Een kwartier voor opening had zich al een wachtrij gevormd. Naarmate men aan de situatie gewend raakte verminderde het aantal angstshoppers gestaag zodat ik vandaag de dag tien minuten voor opening probleemloos mijn karretje in polepositie kan voorrijden. Soms gebeurt het dat een enkeling mij toch te snel af is. Zoals afgelopen dinsdag.
Een dame met een door de gemeente verstrekt mondmasker stond al geduldig te wachten toen ik aankwam. Mijn prewinkelactiviteiten waren nauwelijks uitgevoerd of ze begon haar hart te luchten. Zo kwam ik te weten dat ze sinds een jaar in de gemeente woont en van de kust afkomstig is. Daar had ze meer dan 40 jaar met haar echtgenoot verbleven. Om het contact met dochter en kleinkinderen niet te verliezen waren ze de nakroost gevolgd. Maar amper een half jaar later had het noodlot toegeslagen. Op een morgen had ze haar man onderuitgezakt voor de computer gevonden. Nog geen 65, de stakker. Is dat niet veel te jong, meneer? En we hebben de coronaregels steeds rigoureus opgevolgd!
Ik beaamde dat het inderdaad veel te jong was om zich op die leeftijd naar de uitgang te begeven. Het viel me niet moeilijk om me het leven van die man in te beelden en de moeite die hij zich had getroost om het virus te slim af te zijn. Hoe sneu is het om in volle pandemie na al die inspanningen met beperkte contacten het mondmasker onder je kin bengelend voor het computerscherm de geest te moeten geven? Cynischer kan een dood niet zijn.
Wie had dat wandelend skelet, gehuld in zwarte lompen, met zandloper en zeis zwaaiend eigenlijk geïnstrueerd? Ik had een vaag vermoeden, maar net toen ik de verantwoordelijke op het matje wilde roepen, weerklonk de klik van ontgrendelde deuren en werd aan de klik van twee kortstondig gelinkte mensen een einde gemaakt.