Schrijvertje spelen is plezant. Of ik het doe volgens de regels valt te betwijfelen, wanteen originele aanpak is mij niet eigen. Anders bij Harry Mulisch zaliger. Hij beschikteover een ruime werkkamer. Daarin stonden een aantal tafels op respectabele afstandvan elkaar. Op de eerste tafel lag bijvoorbeeld het manuscript voor een roman. Op eentweede lagen de notities voor een essay, terwijl de aanzet voor een toneelstuk verderopop een volgende tafel lag. Zo laveerde de Grote Schrijver dagelijks van de ene tafel naarde andere naar gelang van stemming en inspiratie. Werd hij overspoeld door ideeën omeen dialoog vorm te geven, schoof hij aan aan tafel drie. Was hij in een filosofische buibracht hij enkele uren door aan tafel twee. Zo kon het zomaar gebeuren dat hij opdezelfde dag een paar keer van tafel veranderde, enkel omdat zijn stemming van hetene ogenblik op het andere omsloeg of omdat hij de behoefte gevoelde om een anderestijl te hanteren. De werkmethode van een zelfverkondigd genie.
Daar waar W.F. Hermans een obsessie voor schrijfmachines etaleerde, was Mulisch eengedreven pennengebruiker. Een roman schreef hij met een hoogwaardige vulpen, terwijleen toneelstuk het bijvoorbeeld moest doen met een ander exemplaar, evenmin eendoordeweeks model, laat dat duidelijk zijn. Voor het gemak schreef hij passages die hijlater mogelijkerwijze zou bewerken op met een potlood, een onvervalst HB-potlood.Daar was hij heel secuur in. Het was zondermeer heiligschennis om bijvoorbeeld hettoneelstuk met dezelfde pen als voor de roman aan te vatten. De roman zou het nietoverleven en het toneelstuk zou gegarandeerd een miskleun worden. En aan eenballpoint had hij helemaal een hekel. De degeneratie ingezet. En dan hebben we het nog niet gehad over het papier dat hij gebruikte en zijn voorkeurvoor het ruitjespapier.
Ik stel me voor dat hij moeite zou gehad hebben met computers (zijn ‘Ontdekking van dehemel’ heeft hij weliswaar grotendeels op computer geschreven omdat hij niet langdaarvoor een beroerte had gehad), want zulke variatie in muizen is er niet en geef toe:van stijl is er hoegenaamd geen sprake meer. Met een met diamanten ingelegde pen kanje pronken, maar zie je jezelf al in maatpak met een flashy muis op de boekenbeurs alleaandacht naar je toetrekken? Met muizen signeer je overigens niet.
Hoewel ik mijn eerste verhalen ook met de hand heb geschreven aangezien er vancomputers nog geen sprake was en ik een hekel had aan mechanische schrijfmachines,kan ik me niet meer voorstellen nog ooit een stukje met een pen te zullen schrijven.Zullen de volgende generaties nog het handschrift kennen of worden ze manueelanalfabeet? Dit even terzijde.
Als ik Mulisch’ werkmethode als norm neem, zal ik me in geen honderd jaar ‘schrijver’kunnen noemen, maar elk genie, of hij nu schrijver, filosoof of wiskundige is, heeft eenbuitensporig kantje en ergens maakt dat hun charme uit.
Mocht ik echter voor een dag een Mulischke mogen doen, zou op mijn eerste tafel aaneen roman gewerkt worden, op de tweede aan een monoloog waarin ik de verzuring vande maatschappij op de hak neem, en een derde tafel zou voorbehouden worden voor hetcomponeren van de mooiste song uit de Belgische popgeschiedenis en waarom niet opeen vierde tafel mijn blogbijdrages verzinnen. Lijkt me zalig als een sprinkhaan van deene tafel naar de andere te hoppen, me constant verlekkerend om verbeteringen aan tebrengen of een nieuw ideetje uit te rollen. Is de inspiratie er niet moet het métier jehelpen om een en ander in goede banen te leiden. Zo fluistert men mij in. Schrijven iszweten en zwoegen, zegden zovele grote schrijvers voor mij, maar toch weet ik dat bijmij het onderdeel ‘op automatische piloot schrijven’ ontbreekt. Heb ik heus wel de genenvan een schrijver?
Dus ten huize Vosje geen strak werkschema om de pols soepel en de productie op peilte houden. Ik ben de goden dankbaar sporadisch een tekstje uit de mouw te kunnenschudden en me even schrijver te mogen wanen, hoewel het me niet altijd lukt om evengevat uit de hoek te komen. Ook voel ik paniek in mij opborrelen als ik onvoldoendeideeën heb om mijn punt te kunnen maken of mijn mening behoorlijk te kunnenverwoorden. Zoals na het lezen van ‘De bekeerlinge’ dezer dagen, de alom geprezenroman van Stefan Hertmans. De dynamiek om hier een vlot en onderhoudende recensiete fabriceren ontbreekt. Toch doe ik een poging, omdat ik deze leeservaring absoluut wildelen.
‘De bekeerlinge’ is een boek dat qua aanpak aansluit bij Hertmans’ vorige, bekroondeturf, ‘Oorlog en Terpentijn’. Op basis van historische documenten schrijft hij een verhaalneer dat dicht tegen de werkelijkheid aanleunt, maar waar toch genoeg speling op zitom het niet als een strakke weergave van gebeurtenissen uit het verleden te hoevenbeschouwen. Kan ook niet. Voor zover ik weet, was de auteur er niet bij of hij zouMethusalem naar de kroon moeten hebben gestoken…
Men zei mij: dit boek gaat je meer aanspreken dan zijn oorlogsroman, vanwege directer,vlotter, opener. Daar zit waarheid in, maar net zoals in de oorlogsroman kan Hertmanshet niet laten om de informatie over de middeleeuwen die hij de afgelopen decenniabijeensprokkelde en op zijn harde schijf opsloeg, te pas en te onpas te gebruiken. Inomvang is het zeker een stuk minder dan in zijn vorig werk, en dat is een heleopluchting, maar de keren dat de weetjes en de historische lessen mij om de orenvliegen zonder het verhaal die extra dimensie mee te geven, werkt het op mijn gemoeden raak ik geïrriteerd. Grrr. Nu ja, zo is er altijd wel wat en de lezer kan ten allen tijdepassages, zelfs hele bladzijden, overslaan als hij daar de behoefte toe voelt.
Ik houd ergens wel van schoonschrijverij à la Hertmans. Waaraan sommige critici zichmateloos storen, haal ik met plezier aan. Misschien omdat ik ook de cultus van hetepitheton ornans beoefen en ik daar indertijd door sommigen eveneens fel voor werdbekritiseerd. Wie mooi en precies kan verwoorden en daarenboven inhoudelijk wat te vertellen heeft,verklaar ik heilig. Jeroen Brouwers is dat al een tijdje. Mag Stefan Hertmans als zijntroonopvolger worden beschouwd?