Skip to content Skip to footer

Depressie

“Je moet kloppen want de bel doet het niet” is een zin die wereldberoemd is voor de generatie Vlamingen die in de jaren tachtig opgroeide met de televisie-avonturen van Samson, Gert, meneer Spaghetti en de burgemeester.
Die terugkerende zin schoot me te binnen, toen ik bij Giorgio wilde aanbellen. Drie keer moest ik kloppen, elke keer iets luider en doortastender, tot eindelijk wat gestommel erop wees dat er volk op komst was. Na het verschuiven van een grendel, het loswrikken van een ketting en het omdraaien van een sleutel ,stond hij finaal voor mij, de vriend die al een eeuwigheid uit het zicht was verdwenen: verwarde haren, een wat ingevallen gezicht, slaperige oogjes, niet ongewoon gezien de slonzige pyjama waarin hij opdook, witte sokken in grijs geruite pantoffels, hijgend van de inspanning.
Hij zette een stap terug, keek me verdwaasd aan alsof koning Boudewijn uit het rijk der doden was opgestaan, krabde achtereenvolgens in zijn haar, achter zijn oren, op zijn voorhoofd en in zijn bilspleet.
“Een spook gezien, Giorgio?” vroeg ik lachend.
“Martijn begot”, stamelde hij, zijn hand wegtrekkend van zijn bilspleet, “de weg verloren?”
“Dat dacht ik juist aan jou te vragen”, antwoordde ik naar waarheid, want sinds mijn laatste bezoek in een mistig verleden had ik geen teken van leven meer opgevangen. “Martijn is still alive and kicking.”
Ik boog lichtjes om de ironie van mijn woorden te benadrukken.
Giorgio bleef half verborgen achter de voordeur staan, zijn hoofd half gekanteld, mij observerend als een vogelspotter op het platteland. Hij wist met zijn handen geen blijf en wriemelde zomaar wat. Als hij zakken in zijn pyjamabroek had gehad, ze waren er zeker in verdwenen.
“Schieten we hier wortel of mag ik binnen?” doorbrak ik de stilte, aanstalten makend om de drempel te nemen.

Eierdozen! Dat was de magische truc! Kleine, grote, voor vier, acht, of twaalf stuks. Afbedelend van ouders, zus, broer, bomma, bompa, vrienden, kennissen, buren, de melkboer. Zoveel en zo groot mogelijk. Ze in grote getale tegen de gemeenschappelijke muur plakken en overschilderen. Aldus de grote ruimte van de jeugdclub isolerend, zodat de buren niet gestoord werden door fuiven en repeterende bands. 
Het was een voorstel van Giorgio, die kwieke, bedrijvige jonge twintiger die met mateloze ambitie aan dit nieuwe project van onze beweging was begonnen. Hij was in die jaren een en al dynamiek en inventiviteit. Zo enthousiast als een dansende witte pater op blote voeten. Steeds goedlachs en pittig uit de hoek komend. Nooit verlegen om een practical joke, boordevol energie en een grenzeloos optimisme etalerend. Wie Giorgio zei, zei leven in de brouwerij. Hij was niet de man van de wervende speech op bijeenkomsten, maar had wel de gave om in persoonlijke gesprekken verveelde jongeren bij de werking van onze groepering te betrekken. Hij had de flair van wat we nu een influencer zouden noemen. Ook de naam van de club, ‘Evolution’, was trouwens aan zijn brein ontsproten.

Wat een contrast met de man die nu voor me zat, ineengezakt, bleek, vaalgeel, met de uitstraling van een afgebladderde deur. Zijn ogen, waaruit vroeger enthousiasme en levensvreugde straalde, waren samengetrokken spleetjes alsof iemand hem had opgedragen vooral de buitenwereld niet te laten binnendringen. Het gebrek aan lichaamsbeweging en frisse lucht hadden een desastreuze uitwerking gehad. Zijn pyjama had hij waarschijnlijk wekenlang niet vervangen gezien de zurige geur die mijn richting uitkwam. Hier zat een man zonder fut, die zich onverschillig van de ene hoek van de kamer naar de andere sleepte.

Reageer hier