Het was het moment van de dag waarop de zon de horizon kust en de natuur zachtjesaan in slaap sukkelt. Ik had nog niet de neiging om in te dommelen. Dat gebeurt enkel als ik naar televisie kijk of een boek ter hand neem. Het zijn de eerste tekenen van een voortschrijdende leeftijd. Zoals andere ongemakken die zich zachtjesaan manifesteren: stramme spieren na een middagje fietsen of de moeizamere versie van het dekentje der liefde. Veel dekentjes waren er momenteel niet voor me weggelegd aangezien ik al een tijdje eenzaam en alleen de ophokplicht naleefde.
Toen de schemering zijn dekentje over de tuin begon uit te spreiden, besloot ik nog even van de aangename avondtemperatuur te genieten. Niets zo zalig als zich onder te dompelen in de zwoele uitlopers van een uitgelaten zomerdag.
Ik plofte me neer in mijn tuinstoel, een glas sangria bij de hand. Ik nipte aan het drankje. Zelfgemaakte brouwsels dien je zuinigjes te consumeren om de smaakpapillen maximaal te activeren. De schemering daalde statig neer en ik slaakte een zucht van genot omdat de onderscheiden elementen van geluk samenvielen. Nochtans was de tijd er niet naar. Corona heerste en hield ons in een wurggreep. De mensheid worstelde wanhopig om zich los te wrikken en zette ieders geduld en evenwicht op de proef. Maar daar wilde ik niet over piekeren. Even genieten van een zeldzaam ogenblik.
De contouren van mijn tuin begonnen langzaam op te lossen in de neerdalende duisternis. Toch was er nog voldoende zichtbaarheid om een ongewone activiteit te kunnen detecteren. Enkele meters van mij vandaan hopte een hoopje aarde op dat mijn pas gemaaide grasveld openbrak. Splf splf splf, ging het. Daar waar het bij aanvang haast geruisloos gebeurde, kwamen steeds grotere aardkluiten met een doffe plof op het gazon terecht. Was hier een reuzenmol aan het werk die mijn noeste tuiniersactiviteiten wilde uitdagen?
Molshopen zijn amper een pannetje hoog, terwijl deze stilaan de afmetingen van een klein zandkasteel begon te vertonen. Je kreeg de indruk dat er vroeg of laat een ridder zou gaan opduiken. De opgeworpen aarde begon te trillen alsof er een vulkaanuitbarsting zat aan te komen. En dan popte er zomaar een helm tevoorschijn. Dewerkelijkheid is soms sterker dan de verbeelding. Ik waande me in een fantasyverhaal en ontstak de terraslamp om er zeker van te zijn dat mijn ogen me niet bedrogen. Inderdaad, een helm, die bij het aanknippen van de lamp mijn richting uitdraaide.
‘Hallo’, zei de helm.
‘Hallo’, antwoordde ik beduusd.
‘Excuus dat ik u stoor’, zei de onverwachte bezoeker.
Ik wist niet meteen wat te antwoorden, want wie krijgt er nu bezoek uit de ondergrondvan zijn tuin?
‘Ik woon hier enkele straten vandaan en heb nog een eind te gaan vooraleer ik weer thuis geraak. Hebt u soms een slokje water voor me, zodat ik de eindmeet haal?’
‘Euh… Natuurlijk’, hakkelde ik.
Twee handen wrikten zich door de aarde en klapten het vizier van de helm omhoog. Een wat oudere man dronk gretig van het aangereikte flesje. Zijn handen stonden een beetje naar buiten gedraaid waardoor hij zijn hoofd schuin moest houden om te kunnen drinken.
‘U vraagt zich natuurlijk af waarom ik zo laat nog bij u langskom. Mijn excuses. Ik waseven de weg kwijt. Begrijpt u?’
Natuurlijk begreep ik het niet. Ik knikte maar om geen nodeloze complicaties teveroorzaken.
‘Vanwege deze pandemie heb ik wel voldoende tijd om me in mijn nieuwe hobby in te leven maar het oriëntatievermogen is nog niet top. Ik zal er eens werk van maken om een gangengps te ontwikkelen.’
‘Waar moet u precies naartoe?’ vroeg ik om enige belangstelling te veinzen.
‘Ik woon hier enkele straten vandaan. Ik ben een verre buurman zullen we maar zeggen’.
‘Ach zo. Interessant.’
‘Ik heb al aanzienlijke delen van de wijk kunnen verkennen. Ooit hoop ik ook een eind verder te geraken. Zo komt een mens nog eens ergens zonder angst voor besmetting te moeten koesteren.’
‘Inventief bent u wel.’
‘Ambitie is noodzakelijk om mentaal niet ten onder te gaan, weet u.’
‘Een wijze gedachte, meneer.’
‘Zegt u maar Urbain. Urbain Stevens. Bedankt voor het water, maar nu moet ik er echtvandoor, want anders wordt het te laat.’
‘Ik begrijp het volkomen. Zie ik u nog terug?’
‘Geen idee. Misschien bovengronds ooit als deze ongewone tijden achter de rug zijn.’
En met deze laatste woorden klapte Urbain Stevens zijn vizier neer en popten armen en hoofd weer weg, me achterlatend met dat akelige gevoel van: heb ik nu gedroomd of lijd ik aan het covidsyndroom?