Waarom lees ik de boeken die ik lees? Bijvoorbeeld: omdat de schrijver mij intrigeert. Of: omdat ik al eerder werk van betrokkene heb gelezen en hij mij aanspreekt. Of: naar aanleiding van een bepaald evenement als een boekenbeurs of een overlijden of de uitreiking van een prijs.
Passa Porta
Dit overkwam me toen ik ‘Het handboek van de inquisiteurs’ ter hand nam. Passa Porta organiseerde in de Dansaertstraat te Brussel een avond met de Portugese schrijver Antonio Lobo Antunes, een levende legende. Ik herinnerde mij dat ik één of twee romans van de man in mijn bibliotheek had opgeslagen en ging op zoek. En inderdaad: in een ver verleden had ik in deze roman al aantekeningen gemaakt, wat wees op een reële interesse, maar jammer genoeg had de tijd er een vage herinnering van gemaakt.
Tijdens de lectuur van het boek werd het interview helaas vanwege gezondheidsproblemen van de man afgelast, wat me er evenwel niet van weerhield om de bladzijden te blijven draaien. Niet verwonderlijk als je weet dat Antunes al jarenlang kandidaat-Nobelprijswinnaar is.
De vinger aan de pols van de tijd
In de romans van Antunes wordt via de verhalen van zijn getormenteerde personages een beeld geschetst van de politieke en sociale geschiedenis van Portugal. In ‘Het handboek van de inquisiteurs’ is dat het Portugal onder de dictatuur van Salazar. Talrijke personages vertellen hun verhaal aan een niet nader genoemde verslaggever die deze woordenstroom -constant onderbroken door flashbacks en gedachteflitsen- letterlijk neerschrijft, wat het lezen er niet gemakkelijker op maakt. Het deed me bij momenten denken aan ‘De stoelendans’ van Paul Koeck, één lange, ononderbroken kreet van wanhoop en verbijstering.
De verhalen van de personages draaien eigenlijk om één centrale persoon, ‘de minister’, een man die het regime van Salazar in het midden van de twintigste eeuw verpersoonlijkt. Via het relaas van zijn zoon, zijn huishoudster, zijn keukenmeid, zijn chauffeur, zijn minnares, zijn buitenechtelijke dochter worden de praktijken van de kleine dictator uit de doeken gedaan. Dat deze niet al te proper waren en symbool staan voor de praktijken in alle dictatoriale regimes hoeft geen verdere uitleg. Machtsmisbruik staat in deze roman centraal. ‘De minister’ vogelt er lustig op los en met korte bevelen als ‘Hier jij’ of ‘Blijven staan’ misbruikt hij zijn bediendes in de keuken of de stallen. Als zijn vrouw zijn uitspattingen beu is en hem verlaat, dwingt hij een jong ding, voor wie hij een flat inricht, om haar plaats in te nemen tot groot jolijt van haar moeder die grote sier maakt. Als de liefde van de tweede Isabel voor haar oude minnaar niet zo sterk blijkt te zijn als deze had gedacht en gehoopt en ze van de ene op de andere dag wordt gedumpt, wordt hun leven voor de tweede keer compleet overhoop gehaald: weg de luxe waarin ze zich maar al te graag wentelden, weg de cultuur van de angst die ze verspreidden als deernes van de minister. Uitgespuwd door de samenleving komen ze in de armoe terecht.
Beklijvende literatuur
Als je de roman voor het eerst leest heb je last om de gebeurtenissen fatsoenlijk te plaatsen. Door de vertelstijl waarin verleden en heden constant door elkaar heen lopen raak je verward en heb je soms de neiging om het boek geïrriteerd opzij te leggen. Maar de doorzetting loont: uiteindelijk doorgrond je het geheel en bij een tweede lectuur word je pas echt duidelijk hoe ingenieus de roman in elkaar steekt en absorbeer je de beeldrijke taal met gulle teugen. De enige vraag waarmee ik ten slotte blijf zitten is: waarom is er zo weinig variatie in taalgebruik, zinsconstructie en vertelstijl bij de personages, zowel bij de geletterde als de ongeletterde medemens? Waarom worden de personages ook niet door hun taalgebruik en spreekstijl duidelijker getypeerd en meer van elkaar onderscheiden?
In elk geval heb ik me voorgenomen om een tweede roman van deze boeiende schrijver ter hand te nemen. Benieuwd of ik met hetzelfde probleem geconfronteerd word.
‘Het handboek van de inquisiteurs’, 379 blz., Ambo Amsterdam, 1997