Skip to content Skip to footer

Uitverkoren

Ken je dat gevoel van ‘uitgekozen’ te worden? Nee, waarschijnlijk niet. Het zijn slechts enkelingen die een stem horen opklinken die hen aanmaant om hun leven in een welbepaalde richting te stuwen. Ze zijn uitverkoren, voorgangers van de mensheid. Je hoort het verhaal bij mannen die priester zijn geworden of vrouwen die tot de bruidsschaar van de Heer zijn toegetreden. En dan halen we ons het iconische beeld voor de geest van de oude man met lange witte haren en dito baard die zijn hand op je schouder legt en je zijn boodschap van grenzeloze liefde influistert. 

Bij mij is deze goedheilig man nooit op bezoek gekomen noch werd ik geroepen om toe te treden tot Zijn voorwacht, maar ik ben op een dag, o zo lang geleden, toen de wereld nog optimisme ademde en de stilte aanzette tot contemplatie, wel wakker geworden met de overtuiging dat ik schrijver zou worden en het beklimmen van de Olympus slechts een kwestie van tijd was. Was het een stem die het me in mijn dromen had toegefluisterd? Ik heb er geen flauw benul van. Ik weet wel dat ik van kindsbeen af de drang in me voelde opborrelen om verhaaltjes te verzinnen en ze in een schriftje neer te pennen. Je kent ze wel die kladschriftjes met slappe rode kaft en gerecycleerd papier.

In den beginne leken mijn schrijfsels vaak op dingen die ik gelezen had. Een eigen cachet krijg je na verloop van tijd pas door variatie in je boekenkeuze aan te brengen en de meest diverse stijlen en stemmen op je te laten inwerken. De liefde voor het boek werd me van in mijn jongste jaren ingelepeld. Kon ook niet anders met een leraar Nederlands als streng toeziende vader. De opleiding tot boekenwurm vindt plaats op elk vrij moment en op elke mogelijke plaats: in bed, op de bus, op de wc, in de wachtzaal van de dokter, tijdens een koffiepauze… 

Als ukje waren Billie Turf, vandaag lang vergeten maar best een grappig personage, en meneer Kwel mijn stripfavorieten, alsook Kwik en Flupke, de Kapoentjes met Flurk en de champetter. Kort daarna zette De Rode Ridder mij aan tot het beleven van spannende avonturen in de speelweide en vond ik uiteindelijk de betere strip, zo dacht ik, bij Piet Pienter en Bert Bibber. In de ‘echte’ boeken brachten Pietje Bell en professor Zegellak mij aan het lachen, maar werd ik als opgroeiende knaap pas helemaal meegesleept door Arendsoog en vooral Winnetou en Old Shatterhand, dé helden van mijn lezende jeugd. Het was feest als de volgende pocket uit de reeks van Karl May ten huize Devos arriveerde. Mijn puberale fantasie had zijn optimale voedingsbodem gevonden. Een gelijkaardig proces voltrok zich jaren later toen figuren als madame Bovary, Anna Karenina, Meursault, Gustav von Aschenbach en Holden Caulfield mijn literaire ambities verder aanwakkerden. 

Daar waar de doorsnee adolescent, door liefdeskoorts gedreven, karamellenverzen produceert, vond ik mijn eldorado in het verzinnen van verhalen. In mijn eerste voldragen vertelling, die zich op het platteland afspeelde, verkocht het hoofdpersonage zijn ziel aan de duivel. Wist ik veel dat Goethe mij anderhalve eeuw eerder was voorgegaan en de legende uit de zestiende eeuw stamde. Ik had een originele invalshoek gevonden, een eerste stap naar het schrijversschap gezet en dat was het voornaamste, want was lof niet mijn deel en kreeg ik niet een zekere status binnen de familie? Op hetzelfde ogenblik gaf een klasgenoot in het Atheneum een piepklein schoolblaadje uit dat gretig aftrek vond en met graagte op de speelplaats werd gelezen. Een creatieve bries woei over het schoolplein en verlichtte de ingedommelde geesten van een volgzaam en mak leerlingenheir. De grappige en vaak satirische verwijzingen naar schoolse toestanden deden menige knaap en ook de enkele maagden smakelijk grinniken. Daarmee legde de bolleboos van de klas onbewust de basis voor mijn latere passie voor het tijdschrift. Ik zou er ruim een decennium zoet mee zijn. 

Het lezen en het schrijven beheerste mijn leven, weliswaar niet constant en even intensief, met ups en downs, passioneel en iets minder passioneel, maar toch. In mijn topjaren las ik in razende vaart en met de gretigheid van een uitgehongerde hyena één, twee soms zelfs drie boeken per week, hoofdzakelijk romans, en maakte ik van mijn schoolvakanties gebruik om koortsachtig verhalen, essays, recensies, romans en een sporadisch gedicht te schrijven. Vreemd genoeg deemsterde die onweerstaanbare drang plotseling weg en verviel ik in een soort van literaire lethargie die jarenlang aansleepte en waardoor ik in een bar niemandsland terechtkwam. Jaren zonder betekenis, een blinde vlek in mijn bestaan. Daaruit ontwaakte ik pas toen een andere kunstvorm me in haar ban kreeg, de muziek, een tweelingbroer. En er was de nostalgie en het besef dat je je leven best niet als een tweede Oblomov versuft, maar je tijd eerder aan dingen besteedt die ertoe doen en zin geven aan het leven, als daar zijn: je inschrijven voor een opleiding palliatieve zorg voor literair ontheemden, intensief lobbyen voor een Internationale Dag van Empathie en Betrokkenheid of het bereiden van soep voor bedeling aan bejaarde minderjarigen zonder levensdoel. Maar het is toch de literatuur geworden. 

 

Het lezen gebeurt tijdens de naweeën van de midlife evenwel niet meer aan een hels tempo en de non-fictie heeft een evenwaardige plaats gekregen. Meer dan ooit blijkt de invloed van de tijdgeest doorslaggevend in de keuze van mijn lectuur en is een boek in de allesbrander gooien bij verveling of Brusseliaans gezeik geen taboe meer. Wat me tot romans als ‘Het complot tegen Amerika’ van Philip Roth leidt bijvoorbeeld, een roman uit 2004, belangrijk om te vermelden vanwege het voorspellende karakter van het verhaal in het licht van de Trumpiaanse tijden die we nu meemaken daar de plot zich in de jaren veertig van vorige eeuw ontwikkelt. In de literatuurgeschiedenis werden nog romans geschreven die naar gebeurtenissen in de toekomst verwezen of een visie op de toekomst inhielden. Denk maar aan Jules Verne of Georges Orwell, de voordehandliggende voorbeelden. Maar ook een sciencefictionschrijver als Arthur C. Clarke, de bedenker van ‘A Space Odyssey’. Recent las ik nog Stephen King met zijn ’22/11/1963′ waarin hij zijn hoofdpersonage Jake Epping verschillende pogingen laat ondernemen om in de tijd terug te keren om de moord op John F. Kennedy te verhinderen. Net als Roth past hij het ‘wat als…’-principe toe, een interessante oefening die het historisch belang van zekere gebeurtenissen tot zijn recht laat komen.

Wat me op mijn beurt terugvoert naar eind vorige eeuw, net na Zwarte Zondag, toen het cordon sanitair werd gesmeed en de angst voor duistere tijden ons in haar greep kreeg en ik hoopte met mijn visionaire roman ‘De regering Tuinman’, over het doorbreken van het cordon door ‘dat joenk’, op de literaire kaart gezet te worden. Ach, zalige naïviteit en gruwelijke overschatting. Buiten het feit dat ‘Tuinman’ intussen inderdaad twee legislaturen aan de macht is geweest, weliswaar in een mensvriendelijkere coalitie, bleek recent in het Europees parlement toch dat samenwerking met de bruine broeders de oud-premier niet slecht uitkomt als schreeuwerige ambities gerealiseerd kunnen worden. Zat ik er in aller bescheidenheid dan toch niet zo ver naast of doe ik nu alweer aan wishful thinking en verfoeilijke zelfbevrediging?

Een mens voelt zich uitverkoren omdat hij zich ervan bewust is dat hij over talenten beschikt die niet alleen zijn eigen leven bepalen maar ook dat van anderen. Als je in Stockholm die zo begeerde medaille en het officiële diploma uit de handen van de Zweedse of Noorse koning mag ontvangen, of je nu Francois Englert heet, Koffi Annan, Youyou Tu of Bob Dylan doet er eigenlijk niet toe, weet je, je hebt geschiedenis geschreven en je bijdrage geleverd tot de ontwikkeling van de mensheid. Je bent ‘uitgekozen’ om toe te treden tot de elite. Zo ben je definitief en tot het einde van je dagen een voorganger, maar eigenlijk ook een beetje een Einzelgänger. Voor het merendeel onder ons een ver-van-mijn-bed-show op die Einzelgänger na dan. Daarvoor hoef je niet uitverkoren te zijn. 

Reageer hier