Een intrigerende figuur wie niets menselijks vreemd was. Vandaar mijn fascinatie voor deze man die je kon vervoeren maar ook grondig teleurstellen. Het werd allemaal verwerkt in dit stuk dat zijn hele leven in kaart brengt. Hierbij een eerste scène als voorsmaakje.
EERSTE BEDRIJF
(Begintune populair tv-praatprogramma)
PRESENTATOR: Goedenavond, dames en heren. Welkom in onze show ‘Idool in de kijker’. (applaus)
Idolen… Iedereen kent er, iedereen heeft er. Van groot tot klein, van oud tot jong, van rijk tot arm.
Je koestert ze. Soms verblinden ze je denken, blokkeren je verstand. Ze voegen iets toe aan wie je bent en wat je bent, drukken een stempel op je persoonlijkheid. Ze geven glans aan een kleurloos bestaan, porren je wakker op een ogenblik dat je aan het indommelen bent.
Je imiteert ze niet. Nee, je zuigt ze in je op. Je laat ze spreken met je eigen stem.
Ze heten La Callas of Che of Van Damme. Soms geven we ze een eigen naam: the Boss, the King of de Kannibaal.
Ze leven voort, ook al zijn ze jaren dood. Door de sporen die ze achterlieten of door de sporen die wij net voor hen uitzetten.
Enige melancholie is ons niet vreemd. Of heimwee. Jeugdsentiment. De grote droom. I had a dream. Yes, we can. Het is eigen aan de mens.
(pistoolschoten)
SONG: HELP!
(moordenaar loopt heen en weer over het podium)
PRESENTATOR: STOP! (man bevriest, muziek stopt)
Daar staat hij: de man die het leven van miljoenen overhoop haalde.
Herkent u hem? Roept hij iets in u wakker? Aan wie doet hij u denken?
Aan de klusjesman misschien aan wie u een kop koffie aanbiedt nadat hij de ketel van de centrale verwarming weer aan de praat heeft gekregen? Aan die ietwat introverte maar vriendelijke secretaris van de lokale toneelkring ‘Groot in het vermaak’? Het zou een van de twee mannen kunnen zijn die bij u aanbelt en u met De Wachttoren in de hand probeert te overtuigen bij de Getuigen van Jehovah aan te sluiten. Geef toe: wie zou hem niet als schoonzoon in de armen durven sluiten? En toch noemden ze hem een gruwel, een monster, de baarlijke duivel in persoon, een dolgedraaide psychopaat…
Daar staat hij: Mark Chapman, 25 jaar oud, Texaan, getrouwd met een Japanse vrouw. De man die John Lennon vermoordde op 8 december 1980.
(Chapman haalt een boek uit zijn zak en begint te lezen)
Staat hij nu te trillen op zijn benen? Bekruipt hem de angst voor wat onvermijdelijk komen gaat? (politiesirenes op de achtergrond)
Nee, hij blijft ijzig kalm, leest rustig in zijn favoriete roman ‘De vanger in het koren’ van J.D. Salinger tot hij zo meteen wordt opgepakt en naar de cel geleid.
Jarenlang heeft hij dit voorbereid. Minitieus, tot in de kleinste details. Het was zijn levensdoel. Elke dag was hij ermee bezig. Een obsessie: John Lennon, verrader van de idealen van de Beatles, moest dood. En hij zou deel worden van de muziekgeschiedenis en in de schaduw van de ster voortleven. Hij moest enkel het geschikte moment afwachten, het moment waarop hij op zijn idool kon toestappen en vragen: meneer Lennon? (pistoolschoten, licht uit)
(John alleen in de spots)
JOHN: Mamie, ben jij dat? Ben je daar? Zeg wat, mamie.
Noem me je lieve, kleine jongen of je hartendief. Of gewoon John.
Zeg dat je me mist. IK mis je, weet je.
Het duurt zo lang voor je er bent. Denk je nog aan mij?
INTRO SONG: MOTHER
Luister, een klok! Zwaar. Dreigend. Om de vijf seconden die lome, luie slag. Is dat jouw stem in de verte? Is dat jouw lach? We hebben heel wat afgelachen, jij en ik. Bij jou bloeide ik helemaal open. ‘Mijn kleine clown’,zei je dan. Ja, ik speelde graag de clown. Nu nog trouwens.
En dan zei je: ‘Nu moet je gaan, Johnnie boy. Tante Mimi wacht op je met het avondeten. En jij, waarom wachtte jij niet op me?
Dat gebeier maakt me bang, mamie. Mamie? Ben je er nog? Hoor je mij?
Het is volle maan. Het is alsof je me toelacht door het raam. Ze lijkt op jou, de maan, of beeld ik het me maar in?
TANTE MIMI (is er bij komen staan): Je mist haar, hè, jongen?
JOHN (knikt)
TANTE MIMI: Je was nog zo klein toen je bij me kwam.
JOHN: Een knulletje. Waarom heeft ze me achtergelaten, tante?
SONG: MOTHER (EERSTE STROFE)