Skip to content Skip to footer

Monika Macken, flitsend

Er was een tijd dat hetcursiefje hoog in aanzienstond: Simon Carmiggeltwerd op handen gedragenvanwege zijn raakobservatievermogen en deherkenbare situaties die hijvanachter zijn cafétafeltjecreëerde. Jan Blokker,Godfried Bomans enandere Kees van Kootensvolgden in zijn spoor enverrijkten het genre terwijlVlaamsekortestukjesschrijvers alsJos Ghysen, LouisVerbeeck of – hemel -Gaston Durnez amechtigepogingen ondernamen omhet genre ook bij onsingang te doen vinden.

Cursiefjes werden latercolumns omdat hetvrijblijvende en badinerende voor steeds zelfbewustere schrijvers te veel beperkingeninhield en er in de eerste plaats commentaar op actuele gebeurtenissen diende teworden gegeven, meningen in gezichten moesten worden geslingerd en taboesdoorbroken.
 
Toen Herman Brusselmans zijn ‘Zinneloze Zeilen’ met columns in kranten en tijdschriften een verlengstuk probeerde te geven, het laagbijdegrondse tot kunst werdverheven en het vrouwen schofferen zowat de huisstijl werd, had ik er schoon genoegvan en stopte met de lectuur van dit eigentijdse genre dat me veeleer ergerde dan genotverschafte.
 
Ik moest onwillekeurig aan de kronkels van Carmiggelt denken toen ik de verhaaltjesvan Monika Macken onder ogen kreeg. Macken is de weduwe van Ward Ruyslinck metwie ze in het begin van de jaren negentig het brievenboek ‘De Speeltuin’ publiceerde,maar lang voor het Ruyslinckhoofdstuk geschreven werd, was ze reeds literair actief engaf ze onder andere het tijdschrift ‘Anderland’ uit, waarin ze als Monica Lo Cascio poëzieen proza publiceerde.
 

‘Stille levens’ wordt voorgesteld als een verhalenbundel, maar daarvoor zijn de 31stukjes te kort: het langste beslaat anderhalve (kleine) pagina, het kortste amper eenderde van een (kleine) pagina. De Japanse schrijver Yasunari Kawabata lanceerde voordit genre de term ‘handpalmverhalen’. Macken harerzijds catalogeerde haar vorigebundel bij ‘flitsverhalen’. Laat het ons voor de makkelijkheid maar bij deze benaminghouden, maar overeenkomsten met Carmiggelts cursiefjes liggen voor de hand. Deweemoedige ondertoon bijvoorbeeld. Het toeschrijven naar een pakkende eindzin dieeen glimlach genereert en je even doet namijmeren. Het spelen met taal. Het gooit meterug in de tijd, maar vormt tegelijkertijd een verademing tussen al het literaire gewelddat op ons wordt afgevuurd.

In de stukjes van Macken herken ik deeltjes van mezelf, omdat dat melancholische zichook wel eens onder mijn huid durft te nestelen. In mijn verhalenbundel ‘Coeur Craquelé’vertelde ik ooit het verhaal van een verlegen jongetje in een bibliotheek dat tussen dekeurig in de rekken gerangschikte boeken een meisje stilletjes observeert, maar haarniet durft aan te spreken. Het verhaal ademt de weemoed van de romanticus. Ik weetniet of Macken de romantiek omhelst, maar er zijn indicaties.

Tijdens de lectuur van een fictiewerk vraagt de gemiddelde lezer zich wel eens af opbepaalde elementen niet autobiografisch getint zijn. Het is eigen aan de mens en ikvorm hierop geen uitzondering, ook en vooral omdat ik weet dat elke auteur, wat hij ookmoge beweren, inspiratie uit het eigen leven put. Bij Monika Macken zijn een aantaldingen evident: de relatie met een oudere man, de echtgenoot schrijver, de schrijvendeen later ook schilderende vrouw. Maar wat met de norse, mopperende echtgenoot, hetliefdeloze huwelijk, de introverte vrouw zonder emoties, het ziekelijke, geplaatste kinddat in een niet zo warme omgeving opgroeit? En wat is de functie van het auto-ongeval?Ik betrap me erop dat de nieuwsgierigheid ook mijn geest heeft geïnfecteerd, maar inhoeverre hebben we nood aan antwoorden op die vragen om literatuur naar waarde tekunnen schatten?

In de wereld van Ruyslincks weduwe spelen geuren (tabak, bloemen, vanille, mest),kleuren (rood, zwart) en geluiden (Het water uit de kraan ‘klonk als het ruisen van eenonbekende zee’, 13) een belangrijke rol en wordt er graag met speelse pennenstrekengewerkt: ‘De kleur was verdwenen in de doolhof van zijn geheugen’ (21), ‘Haargedachten zaten vastgekleefd in haar hoofd’ (57). Ook humor eist zijn plaats op: eenstring heet een reetveter, fietsers verplaatsen zich in een kudde en ‘Er zit zoveel rook inmijn longen dat ik zou kunnen opstijgen als een luchtballon’ (49). Leuk. En ja, mannenkomen niet altijd goed weg: ze kunnen al eens egoïstisch uit de hoek komen enschrikken er niet voor terug vrouwen voor de eigen pleziertjes te misbruiken om zenadien zonder scrupules te dumpen.

‘Stille levens’ is een bundel die je altijd in je jaszak (het formaat leent er zich toe) of jehandtas hoort te hebben om verloren momenten wat kleur te geven: op de bus of detrein, in de wachtkamer, bij de kapper, voor het slapen gaan, op het strand of gewoon opeen zonnige zondagmiddag in je luie ligstoel in de tuin.

Het lijken vluchtige niemendalletjes, korte sfeerscheppingen, maar wie zich de moeitegetroost om ze te herlezen, en nog een keer, en nog een keer, ontdekt dat er meer staatdan er staat. Het verborgene sluimert, wachtend op ontdekking. Hoog tijd dus om dieenkele pareltjes die stille levens zoals het onze enige betekenis geven, te gaan ontdekken.

 

Monika Macken, Stille Levens, 129 blz., Ambilicious, 15 euro

Reageer hier